Navigatie overslaan

Tag Archives: 1974

DSC00850

Athene, april 1967.

Toen de militaire staatsgreep plaatsvond was mijn vader net tien jaar geworden. Hij hield van de natuur en van zijn vier jaar jongere zusje. Hij hield ook veel van de patat die zijn moeder maakte.
Zijn vader was een communist en een groot Theodorakis liefhebber, maar vanaf april dat jaar zette hij pontificaal, in het bijzijn van al zijn buren, zijn langspeelplaten bij het grofvuil en hield vanaf dat moment zijn mond, dat leek hem veiliger. Aan de eettafel was zijn vader nog steeds een communist, en neuriede hij zachtjes Theodorakis, maar alleen als hij zeker wist dat niemand het kon horen.
Mijn vader speelde in die tijd met de kippen in de tuin. Zijn vader had een heleboel kippen die bij elkaar voor een enorm aantal eieren zorgden. Een keer per week verkocht hij al zijn eieren aan een melkwinkel in de stad. Mijn vader had vanuit zijn kamertje uitzicht op de ren. Hij hield van het zachte, tokkende geluid dat ze `s nachts maakten. Soms, als hij eenzaam was, nam hij er een in bed en legde zijn oor tegen de borst om naar het hart te luisteren.

Athene, juni 1973.

In de zomer van 1973 werkte hij als barman in Rafina, de badplaats van Athene, bij de enige discotheek die er toen was; ‘De Paolo’, eigendom van een Italiaanse pizza-bakker uit Ancona
Elke middag rond een uur of twee stond hij op en kamde zijn haren, sprong op zijn motor en reed door de bossen naar de badplaats. Als hij een beetje van zijn zadel omhoogkwam kon hij de kustlijn zien.
Elke avond zoop hij zich klem, en elke avond vree hij met een ander meisje in de voorraad- schuur van Paolo. Hij hield een klein boekje bij waarin hij de namen en adressen van de meisjes opschreef.

Athene, september 1973.

Net na de zomer kwam er een einde aan zijn jeugd. Hij reisde elke morgen de 43 kilometer naar het centrum, op de motor. Hij droeg een leren jasje waar hij in de zomermaanden voor gespaard had, op zijn hoofd een moderne Amerikaanse zonnebril die hij op de zwarte markt had gekocht, een strakke jeans en cowboy laarzen.
Bij de polytechnische school waar hij elke morgen naartoe ging maakte zijn vrienden, die allemaal uit betere families kwamen dan hij, opmerkingen over zijn ouders. Ze vonden zijn ouders boeren, en in principe waren ze dat ook, zo kwam hij er vanaf dat moment pas achter dat hij zijn tanden moest poetsen.
Nu vond hij zijn ouders ook boeren, vond de handel in eieren van zijn vader triest en zijn moeder die taarten bakte voor een groot hotel een zielige vrouw.
Hij schreef gedichten onder een pseudoniem voor het krantje van de school, zijn vrienden vonden ze heel gedurfd. Ze luisterden naar Rembetika en droegen kleren die verboden waren.
Zou hij, toen hij zijn frappe dronk en zijn Marlboro sigaretten rookte, dromend over zijn carrière als dichter, enig idee hebben dat op die plek waar hij tegen de muur leunde, later dat jaar een tank naar binnen zou rijden? Vast niet.

Athene, november 1973.

Terwijl op 17 november de studenten ‘Wij zijn jullie broeders!’ naar de militairen riepen lag mijn vader in bed, onder een dikke stapel dekens. Het was koud die nacht.
Er vielen tientallen doden, enkele van zijn vrienden zaten erbij. Zijn moeder zei: ‘Zie je wat er van komt? Snap je het nu?’
Dat najaar werd hij opgeroepen voor zijn dienstplicht. Hij ontving het nieuws per brief en huilde in de armen van zijn vader. Van zijn vrienden was hij vrijwel de enige die niet aan de dienstplicht zou ontkomen, hun ouders waren juristen, politici en weigerden hun zonen het leger in te sturen. Voor hem konden ze niets doen, zeiden ze.

Athene, december 1973.

Hij schoor zijn hoofd kaal en melde zich bij de legerpost. Zijn leren jas had hij thuis goed opgeborgen, evenals zijn jeans en zonnebril.
Na twee dagen plaatsten ze hem in een psychiatrisch ziekenhuis omdat hij de hele dag zijn hoofd tegen de muur sloeg. Het had effect: hij kreeg medicatie die hij in een van zijn rotte kiezen duwde en bedacht zich dat het zijn hele kindertijd zijn tanden niet poetsen toch nog van pas was gekomen.
Twee weken later ontsnapte hij in de nacht uit de kliniek en zat om even voor tweeën in de achtertuin van zijn ouderlijk huis naar de kippen te kijken. Wat waren ze rustig en onbezorgd.
Zijn moeder huilde en zijn vader pakte spullen in, voornamelijk fruit uit de tuin. Met een grijns overhandigde zijn vader hem bij vertrek een Theodorakis plaat die hij verborgen had gehouden in de schuur.
‘Ik ben een dichter,’ huilde hij, ‘ik ben een dichter!’

Athene, januari 1974.

Vrijheid ligt in het verschiet, vrijheid die voor hem op dat moment een briefkaart betekende die hij van een hevig verliefd meisje uit Nederland heeft gekregen. ‘Come over if you want’ staat er in grote letters.
Come over if you want stond er, en daar stond hij, met zijn kaalgeschoren hoofd met een roos in zijn hand, in zijn jeans en leren jasje, in de Blankertstraat in Amsterdam.
En ‘Ohjee,’ was wat ze zei toen ze hem vanaf haar balkon zag staan.

Amsterdam, mei 1974.

Zie hem daar toch lopen door de Kinkerstraat, de straat waar hij later een lang gedicht over zou schrijven:‘Kinkerstraat, street of desire’
Nu nog geen maand later heeft hij de banden met zijn vaderland afgesneden en trotseert regen en onweer, hij weet niet goed hoe hij aan geld moet komen, maar maakt zich geen zorgen, hier in Amsterdam is alles mogelijk. Dat weet hij. Dat is hem verteld.

Amsterdam, augustus 1974.

Zijn lange zwarte haar heeft hij laten modelleren naar zijn nieuwe held: Bod Dylan. Hij draagt strakke leren broeken en cowboylaarzen en Afghaanse jassen van het Waterlooplein.
Hij is nu een kunstenaar geworden in de breedste zin; hij tekent en fotografeert, dichten doet hij steeds minder, en de luttele gedichten die hij schrijft zijn bij ontstaan al voorbestemd voor hemzelf te blijven. Dat heeft hij besloten.
Komt het omdat ze niet goed genoeg zijn? Of door zijn dromen die in een paar maanden tijd een andere wending hebben gekregen? Ik denk door een combinatie van beiden.
Om aan geld te komen verkoopt hij spullen op het Waterlooplein, vooral spullen die hij op straat heeft gevonden; veel serviesgoed en kleding, ook boeken en platen.

Amsterdam, november 1974.

Dat het eens zo koud kon worden, dat hij nooit gedacht. Als kind warmde hij zich aan een klein kacheltje in de woonkamer. Nu in Amsterdam is het gas en licht afgesloten. Hij leest Rimbaud en Marquez op zijn matras op de grond.
Hij houdt er rekening mee dat hij niet heel oud zal worden. Toen hij zestien was wist hij zeker dat hij de vijfentwintig niet zou halen, nu hij negentien is zal de dood ergens rond zijn dertigste zijn intrede doen. Zijn drugsgebruik en alcoholinname zullen daar een handje bij helpen, dat weet hij vrij zeker.