Foto: © Nora P. van den Berg
Begin 2004 begon ik spullen van zwervers te kopen. Ik leerde ze kennen op het Waterlooplein en in kleine obscure overdekte markten waar ze spullen probeerden te verkopen. Eerst boden ze me vooral geluidsapparatuur aan, dat meestal kapot was. Later werden dat kunstobjecten of meubels.
Een handelaar in vodden en lappen heeft geen gezicht. Ik kon me moeiteloos in hogere kringen begeven, en net zo makkelijk tussen de zwervers. Zo verkocht ik `s middags een schilderij aan een kunsthandelaar en dingde diezelfde middag af op een mooie roestvrijstalen espressoautomaat die ergens bij het vuil had gelegen en het na een paar simpele ingrepen weer prima deed.
Ik raakte in die tijd goed bevriend met een man met een baard die in een kleine driewieler om vijf uur `s nachts langs al het vuilnis in Amsterdam ging. Hij vond de mooiste spullen, en wist altijd precies waarnaar ik opzoek was.
Op een middag stelde hij voor dat ik met hem mee zou gaan. Om het vak te leren.
‘Trek je smerigste kleren aan,’ zei hij. Ik vond dat heel spannend.
In een regenjas waar een paar grote vlekken in zaten zat ik op een ochtend doodvermoeid voor mijn huis te wachten op de man met de baard. Ik had een zaklampje meegenomen en een schroevendraaier, zoals hij mij gevraagd had.
Toen ik het snorrende geluid van zijn driewieler hoorde was ik opeens klaarwakker.
‘Het gaat een hele drukke dag worden,’ zei hij vanuit zijn voertuig, ‘ik hoop dat je niet te moe bent, er liggen bergen vuilnis, overal in de stad.’ Hij schonk slappe koffie uit een thermoskan.
We reden met twintig kilometer per uur door het centrum, hij hield zijn hoofd uit het zijraampje en speurde de bergen vuil af. Soms maakten we een plotselinge stop en dan riep hij: ‘Bingo!’
Vooral veel vazen, kandelaren en schilderijlijsten propte hij in de laadruimte. Ook vonden we een mooie bijzettafel en een schilderijtje waarvan hij beweerde dat het goud waard was.
Veel later, toen de man met de baard verdwenen was, maakte ik die ritjes in mijn eentje, op de fiets. Hij had mij geleerd hoe je kon zien wat bruikbaar was en wat niet, en vooral wat bruikbaar kon worden. Zo haalde ik vrij veel meubelen van straat die na een restauratie weer bruikbaar werden.
Toen ik stopte met de handel in vodden en lappen, dacht ik vaak weemoedig terug aan de bergen vuil, waar soms schatten in verborgen lagen. Vaak wende ik mijn blik af als ik onderweg naar huis een interessante berg vuil zag liggen, maar al snel kon ik het toch niet laten er voorzichtig omheen te lopen, te controleren of niemand me kon zien, en mijn werk voort te zetten.
Kastjes, plantentafels, boeken, tekeningen, lijsten, kisten, stoelen en lampen heb ik naar huis gesleept. Ik heb mezelf vrij vaak verwond, maar volgens de man met de baard hoort dat bij het vak en kan je er weinig tegen doen.
Laatst zag ik op het Waterlooplein zijn driewieler staan, tussen de patatkraam en een stal in Perzische kleedjes. Voorzichtig liep ik naar de voorzijde, waar hij op een krukje in de zon zat.
Hij had geen baard meer en was erg vermagerd. Hij verkocht schoenen en langspeelplaten.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg ik.
‘Slecht, heel slecht, maar vannacht komt alles goed.’
Morgen zou het vuilnisbakkendag zijn.