Navigatie overslaan

Tag Archives: Cyprus

DSC00985
Gisteren speelden de Duitsers virtueel tennis in het kantoor en dronken Maartje, Jan en ik wijn op ons dakterras. Tegenover het hotel zat bioscoop Calypso waar die avond Harry Potter films werden vertoond. We slingerden een dode plant tegen de gevel van de bioscoop. Het was een prachtig gezicht; het uiteenspattende aardewerk, de droge grond die door de lucht stoof. Ja, ik kan wel zeggen dat de dag toen pas goed begon.
Want geschreven hadden we de hele middag. De Duitsers zaten geconcentreerd voor hun computer schermen terwijl wij buiten aan een tafel zaten en luisterden naar Bob Dylan, Tom Waits en naar Markim die vertelde dat een van zijn vrienden ooit naar Cyprus vloog en daar op het vliegveld de grootste problemen kreeg. Zijn achternaam was dezelfde als die van een jarenlang gezochte oorlogsmisdadiger en hij moest aantonen dat hij geen banden met deze tak van de familie had. Dat was niet makkelijk volgens Markim, hij werd niet geloofd en werd Cyprus niet binnengelaten. Hij wilde toen via Israël terug vliegen, wat natuurlijk evenmin lukte. ‘En toen?’ vroeg ik. ‘Niets,’ zei Markim, ‘hij nam een trein terug naar München en at daar binnen de kortste keren weer een worst in veilige omgeving.’
Maartje Wortel was in de tussentijd verliefd geworden op haar bedlampje en wilde daar graag zo dicht mogelijk bij blijven, en dat snapten we maar al te goed.
Jan en ik besloten terug te gaan naar de plaats waar het allemaal was begonnen, het lichtpunt in de stad en vooral in onze hoofden: Louis.
Al uren daarvoor hadden we het steeds over hem. We vroegen ons af hoe het met hem ging, of hij zich ons nog zou herinneren, of zijn versterker het nog deed en of hij nog gelukkig was met zijn vriend. We hadden besloten Louis te gaan bedanken voor zijn gastvrijheid en hem vaarwel te zeggen.
Dus zwierven we door het bruisende centrum van Nijmegen en kwamen dronken mensen tegen, er stonden overal mobiele steunpunten van de politie en hier en daar ontstond ruzie, we liepen gestaag door.
Toen we tegenover Café De Verjaardag stonden zag ik dat er een gestreepte vlag aan de pui hing; dat was de eerste keer dat we er kwamen niet zo.
‘Dit is een heel slecht teken,’ mompelde Jan.
Vanaf de overkant van de straat bekeken we Louis die een roze poloshirt droeg en naar een aantal heren in leren broeken en hemdjes die aan de bar zaten. Eerst zwaaiden ze naar ons, toen waren er handgebaren dat we binnen moesten komen en toen zijn we maar snel doorgelopen.
Diep in de nacht gooiden we een half pak theebiscuit vanaf het terras op de straat, het was een mooi dof geluid, als zware regen.
De volgende middag op het station waren we het erover eens: wij hadden ons uiterste best gedaan.