Navigatie overslaan

Tag Archives: grootmoeder


Op zaterdag 1 september kunt u in het weekblad van De Standaard het verhaal lezen van Giorgos, een winkelier in Athene die geen oplossing meer zag, en over waarom mijn Griekse grootmoeder in minder dan dertig seconden een douche neemt, hoe bepaalde eilanden vrijwel geen last hebben van de crisis, hoe Johnny Walker de crisis al in 2008 voorspelde en hoe de allerrijksten uiteindelijk nog iets rijker zullen worden. ‘If the crisis ends, Dave,’ zoals mijn oude buurman Lampi al zei. 

© David Pefko

Tijdens de uitreiking van de Gouden Boekenuil 2012 bracht ik ongeveer twee woorden uit en ook nog met grote moeite; ik was lamgeslagen van verbazing en had niets voorbereid en dat terwijl mijn redacteuren me een week daarvoor nog vroegen of ik al een speech had. Ik moest daar om lachen. Als ik net als Afth. van der Heijden vier dagen van te voren had geweten dat ik zou winnen had ik graag ter plekke een aantal mensen bedankt, dus nu alsnog, hier: Mai Spijkers van Uitgeverij Prometheus, voor zijn geloof in mijn werk en zijn nimmer aflatende financiële steun, Marscha Holman en Job Lisman voor hun goede zorgen tijdens de redactie, mijn vader die er voor zorgde dat ik in Griekenland ondanks alles onbezorgd kon blijven schrijven (en eten en drinken), mijn broer die altijd met goed advies kwam en in moeilijke tijden altijd voor me klaar stond en staat, mijn zusje dat mij (goddank) nooit in de steek liet terwijl er soms reden genoeg voor was, mijn moeder die altijd in mij bleef geloven net als mijn grootmoeder die dit jaar overal minder de dupe van werd (ik zeg dit even namens haar, maar neem aan dat ze het zo zou kunnen zeggen, ik leen de laatste maanden steeds minder geld voor pakjes sigaretten) en tot slot Eva die tijdens het tweede deel van het schrijfproces in mijn leven kwam en later ook weer verdween, altijd absurd kritisch was – iets waar ik tot haar grote ergernis nooit enige boodschap aan heb gehad, maar toch, het hielp tegen mijn ongehoorde luiheid en wakkerde een raar soort vechtlust aan.

Drie weken geleden bestelde ik een roti pittig gehakt met een extra pannenkoek bij een bezorgrestaurant in de Amsterdamse Zeilstraat. Al zeker sinds mijn zevende is mijn voltallige familie daar klant, al moet ik er wel even bij zeggen dat ik sommige familieleden niet meetel als familie, omdat ze zich de laatste jaren als schoften hebben gedragen.
Mijn broertje is grootaandeelhouder en mijn grootmoeder heeft via dit restaurant de Surinaamse keuken leren kennen en waarderen.
Ik ben niet zo gek op roti, maar heel soms moet ik het gewoon eten. Een soort traumaverwerking denk ik.
Na een uur was mijn bestelling er nog niet en ik besloot ze te bellen. De bezorger was de weg kwijt. Binnen twintig minuten zou de roti mij bereiken. De man aan de telefoon bood zijn excuses aan. ‘Hij is gloednieuw,’ zei hij.
Na een uur werd ik behoorlijk pissig; ik had nog meer te doen en ik wilde gewoon eten, dus belde ik het restaurant met de mededeling dat ik de roti niet meer wilde hebben. Ik geloof zelfs dat ik zei: ‘Ik heb er geen zin meer in,’ en dat schoot de man aan de telefoon in het verkeerde keelgat.
Hij zei: ‘Meneer, u moet luisteren. Binnen twintig minuten is de bezorger bij u.’
‘Ik heb het gehad,’ fluisterde ik.
Toen zei hij: ‘U hoeft niet te betalen. U mag een kleine fooi geven, maar u hoeft niet te betalen.’
Na twintig minuten stond de gloednieuwe bezorger voor mijn deur. Hij had een brede grijns en sandalen aan zijn voeten.
Ik zei geen woord en gaf hem twee euro.

Gisteren belde mijn broertje met de mededeling dat de nieuwe bezorger van het restaurant bij het afgeven van zijn bestelling iets raars had gezegd.
‘Wat dan?’ vroeg ik, ‘en was hij op tijd?’
‘Ja hij was op tijd. Hij zei: “Uw broer is beroemd.”’
‘Wat?’ vroeg ik.
‘Ja dat snapte ik ook niet, maar toen zei hij: “Hij was op televisie.”’

1503908731_a3e62d165a

foto © Artur Eranosian

Gent, 30 juni 2009. 20:55
De vloeren in de woning zijn nog nat van het dweilen, kijk, bij de ficus zie je nog wat natte plekken. Herman zit op de witte bank en drinkt een koffie verkeerd. Tania kijkt naar een voetbalwedstrijd op televisie. Het geluid staat uit. In haar mondhoek hangt een sigaret. Bij Herman zit deze tussen zijn duim en wijsvinger. Op de achtergrond hoor je een drumsolo.

Herman: ‘Ik verlang naar de dood.’
Tania: ‘Wat zeg je schat?’
Herman, nu wat harder: ‘Ik zou willen dat de dood zijn intrede deed.’
Tania: ‘Ach schat.’
Herman: ‘Neen, echt.’
Herman trekt stevig aan zijn sigaret en roert in het longdrinkglas waar zijn koffie verkeerd in zit. Hij tuurt naar de stereotoren, achterin de kamer. Hij knijpt met zijn ogen en zegt dan vrij hard: ‘Wat een geweldige drum solo Tania.’
Omdat Tania niets zegt begint Herman aanstellerig te kuchen, maar het heeft geen effect.
Herman, diep naar Tania toe gekeerd: ‘Mijn grootmoeder riep tussen mijn zesde en eenentwintigste levensjaar aan de lopende band dat ze dood wilde. Ik heb haar toen aangeraden op de spoorbaan te gaan liggen, maar het geval wilde, dat er in in het gat waar wij woonden slechts een trein per jaar passeerde, zodoende was ze elk jaar te laat en kwam dan terneergeslagen de woning binnen met haar spaarcenten in een mosselpan. Dat mens was gierig als de hel! Ze gunde ons nog niet eens het licht in de ogen. Ze wilde die spaarcenten mee het graf in nemen. Op mijn eenentwintigste verjaardag stormde Jack de Bunselaar, die trouwens een van de eerste echte treinspotters in heel Vlaanderen was –en daar later nog een erkenning voor heeft ontvangen van de burgemeester, de woning binnen en riep: ‘Het is haar gelukt!’
Tania grijnst terwijl ze haar blik op de voetbalwedstrijd houdt. Op de achtergrond klinkt opeens geblaf.
Herman: ‘Eddie!’
Tania: ‘Eddie!’
Het hondje loopt kwispelend op Herman toe. Herman neemt het op schoot en zegt: ‘Als u doorgaat met blaffen dan steek ik u in de keuken, of op het balkon. Of ik draai u uw strot om.’ Hij aait het hondje over zijn rug en met zijn vrije hand zoekt hij zijn sigaretten en steekt er een op. ‘Tussen 1985 en 1991 heb ik verscheidene honden hun poten gebroken, ook ben ik over verschillende hondenrassen heengereden met mijn Honda Shadow.’ Hij pakt de voorpoten van het beest vast en kijkt het langdurig in de ogen en zegt dan: ‘Ik zeg altijd het volgende Eddie: “Moge de dag komen dat ik niet meer over honden heenrijd, moge die dag zo spoedig mogelijk komen!”’
Het hondje begint zachtjes te piepen
Tania: ‘Je moet wat rust zoeken schat.’
Herman: ‘Ja misschien.’

Dan word het stil in de woning in Gent. Op de achtergrond klinkt nog steeds de drumsolo. Er lijkt geen einde aan te komen.

Schrijf uw eigen dialoog in Brusselmans-stijl en win gigantische prijzen!

1998_the_big_lebowski_001

Mijn moeder zei: ‘Dit moet de meest onvergetelijke verjaardag van mijn leven worden!’

Mijn broertje zei: ‘Laten we in godsnaam doen wat ze wil, anders zeikt ze er nog een jaar over.’

Mijn grootmoeder zei: ‘Waarom vraagt ze toch altijd veel te dure dingen, weet ze dan niet hoe arm ik ben?’

Mijn geliefde zei: ‘Ik neem na college meteen de eerste trein naar Amsterdam.’

De Barones* zei: ‘Godverdomme!’(De Barones zegt niet veel anders dan ‘godverdomme’, dat u het weet)

Ik zei: ‘Goed, als je dat wil, maar dan gaan we bowlen.’

 

We gingen bowlen. We hadden twee banen voor onbepaalde tijd gehuurd, er waren veel mensen om ons heen die het spel zeer serieus namen, wij hoorden daar niet bij.

  Mijn team bestond uit De Barones, mijn grootmoeder, mijn geliefde en ikzelf. Mijn grootmoeder zei toen ze haar bowlingschoenen aanhad: ‘Jij moet op mijn tas letten, als ik aan de beurt ben moet je hem vasthouden. Alles wat ik heb zit in die tas, alles!’

  De Barones dronk bier, wij cola. Ze zei steeds: ‘Haalt iemand nog een lekker pilsje voor me?’ maar niemand had zin. Dan riep ze ‘Godverdomme’ en ging zelf. Ik vulde haar plaats dan op en gooide de bal regelrecht in de goot. ‘Godverdomme!’ riep ze als ze terugkwam en haar punten zag.

  Mijn moeder begon ermee, dat weet ik vrij zeker. Ze gooide een strike en riep: ‘Nobody fucks with Jesus!’

  Mijn grootmoeder stond versuft naar de bowlingbal te kijken als die steeds met kleine slingers in de goot terecht kwam. ‘Jammer,’zei ze. Vroeger waren het strikes, of zelfs meer, dan maakte ze een sprongetje en plantte haar duimen achter denkbeeldige bretels.

  Nu hield ze haar handen op haar rug en mompelde: ‘Dit gaat niet goed.’

  Wij deden niet zoveel, stonden voornamelijk aan de kant naar mijn familie te kijken. ‘Vind je ze gestoord?’vroeg ik. ‘Nee,’zei ze, ‘helemaal niet.’

  ‘Nobody fucks with Jesus!’riep De Barones, maar daar lette ik niet op want ze is geen familie, al denkt ze soms van wel.

  Mijn broertje was de beste van ons allemaal, hij behaalde uiteindelijk in zijn eentje een veelvoud van de punten die wij bij elkaar haalden.

  Mijn grootmoeder liet wat beurten voorbij gaan omdat ze een sms kreeg die beantwoord moest worden, ze was ook zenuwachtig geworden omdat het later en later werd en de stadsmobiel haar op zou komen halen.

  Wij hadden het over mijn onderbroeken. Er was iets goed mis met ze.

  De spelers naast ons kregen last van het geschreeuw, ze vroegen of we wat stiller konden zijn en niet steeds ‘dat ene’ over Jesus wilde zeggen. Mijn broertje zei: ‘Dit is mijn moeders verjaardag, het moet onvergetelijk worden, dus bemoei je met je eigen zaken, mannetje!’

  ‘Maar ik vind het charmant,’ zei mijn geliefde, ‘het heeft iets liefs.’

  En charmant was het, ook ik vond ze charmant. ‘Maar ik had het willen weten, het ging zo snel,’ zei ik.

  ‘I’m a big roller!’riep mijn broertje en deed een loopje zoals alleen hij dat kan.

  ‘We gaan nieuwe kopen,’ fluisterde ze.

  Die middag had ik tot mijn grote verbazing gezien dat er in al mijn onderbroeken gaten zaten, sommige waren al heel oud, weliswaar van goede kwaliteit, maar oud. Nu waren ze allemaal gaan scheuren, onder het kruis, geen een bleef heel, alsof het een afspraak was.

 

 Later belde mijn grootmoeder en zei: ‘De chauffeur was een hele rare man, hij zei dat hij het liefste op een onbewoond eiland wilde wonen, om dichter bij god te zijn. En het gekke is, ik ben wel veilig thuis gekomen. Is dat niet opmerkelijk?’

  Ik zei dat ik er geen andere woorden voor wist en bekeek mijn vele gescheurde onderbroeken die allemaal op een hoopje in de hoek van de kamer lagen. ‘Heel opmerkelijk,’ zei ik.

 

* De Barones is geen echte barones, maar had er een kunnen zijn. Wel bewoont ze een klein kasteel in het noorden van Frankrijk.