Navigatie overslaan

Tag Archives: Tango

hondervijfentwintig slagen

Het vervolg op deze en deze

Al jaren hield hij nauwlettend de tijd in de gaten. Hij keek onafgebroken hoe de wijzers over de plaat verschoven, en dat soms de hele dag. Het is dus niet vreemd dat hij de ziekenbroeder precies het tijdstip kon noemen. ‘Het was zeven over negen,’ zei hij vanaf de brancard. De ambulance schoot als een vuurpijl door de stad, stopte steeds maar kort, trok met wild geraas op. In de verte hoorde hij de sirenes. Hij zweefde op dat moment boven de wielen; het aluminium rammelde.
Op de eerste hulp waren ze heel aardig voor hem. Er werd continu gevraagd hoe hij zich voelde, of hij ergens pijn had. ‘Ik red me prima,’ zei hij en dacht aan zijn aangebrande omelet, de zwartgeblakerde kastjes en muren en de vloer die onder water stond.
Zijn broer droeg een lange jas, daaronder zijn pyjama. Hij was door de regen gekomen, hij was doorweekt.
‘Dolores,’ was het enige wat hij de eerste minuten zei. Hij herhaalde het steeds: ‘Dolores.’
Hij zei: ‘Ik zag het niet. Ik rook het niet. Allemaal niet.’

De volgende dag mocht hij naar huis. Op een brandwond op zijn borst na, kon hij zich gelukkig prijzen, het ging hem goed. Met een beetje bedrust zou het hem nog veel beter gaan zeiden de artsen.
Zijn broer had geen moment getwijfeld, hij riep tegen de arts: ‘Ik wil dat hij zolang bij mij blijft. Broers horen bij elkaar!’
Hij mocht in de huiskamer slapen, met zijn hoofd in het raam. Als hij zich omdraaide kon hij de vogels in de lucht zien, maar omdraaien mocht hij zich niet. Vele malen per dag stond zijn broer aan zijn bed. Soms hoorde hij hoe hij een stoel over het tapijt duwde en naast zijn bed ging zitten. Soms las hij een krant of at een kop soep en vaak voelde hij zijn broers hand op zijn voorhoofd, om te controleren of hij koorts had.

‘Ik wil zo graag een klok.’
‘Ik heb geen klok,’ zei zijn broer.
Zo ging zijn broer op een middag een klok kopen in de stad en kwam met een keukenwekker thuis. Hij hield het ding in zijn handen en zei: ‘Dank je, Augusto.’
Elk moment luisterde hij naar de wekker. Het afstervende getik als de tijd op was. Dan het belletje waar zijn broer maar niets van snapte. ‘Wat een rare wekker, waarom gaat hij zo vaak?’
‘Geen idee, dat is modern denk ik,’ zei hij.
Elke dertig minuten, elke vijftien, elke tien, elke vijf minuten, dacht Dolores.

De dagen daarna mocht hij rechtop zitten van de dokter. Dat gaf verlichting, want hij zag steeds niet meer dan het plafond, de lamp en de gordijnrails.
De woningbouw vereniging had een tijdelijk huis voor hem gevonden, maar Augusto zei dat hij beter nog even kon blijven. Hij kookte elke dag wat anders en draaide oude, krakerige tango’s waar ze soms beiden van in een deuk lagen of zachtjes om huilden.
Toen zijn broer hem kip met aardappels voerde, een theedoek rond zijn nek gebonden, zei hij: ‘Morgen kook ik voor jou.’
Zijn broer glimlachte en sneed de kip in kleine stukjes.

‘Waarom een omelet?’
‘Omdat ik die wilde eten en hij daarboven mij geen omelet gunde.’ Hij wees naar het plafond.
Hij stond in de badjas van zijn broer voor het fornuis. Zijn handen trilden toen hij de eieren brak.
‘Ik had het niet door, ik zag de vlammen niet. Ik heb het niet geroken ook. Waarom gaan die dingen zo? Vroeger roken we en zagen we toch alles?’
Zijn broer zei niets en zat aan de keukentafel en schilde een appel.
Dolores zette de pan op het vuur en smolt de boter.
‘Het is een schande wat hij met ons uithaalt. Een schande,’ zei Dolores.
‘Wie?’
‘God. We zouden jong moeten zijn, nooit oud moeten worden. Het zou overgeslagen moeten worden. Toen het huis in de fik vloog keek ik naar de tijd, ik zag hoe langzaam de tijd ging Augusto, en toch… zo snel. Toen ik de vlammen eindelijk zag dacht ik aan de tijd. Ik denk al steeds vaker: waarom toch zoveel strijd met alles? Waarom kunnen we niet gewoon oud zijn en daarmee uit, waarom verdwijnt de herinnering aan de jeugd niet gewoon als je een bepaalde leeftijd bereikt? Ik kijk naar mijn lichaam en denk: zijn dit mijn armen is dit mijn haar?’
‘Ja,’ zei zijn broer, ‘de rimpelloosheid van vroeger.’
Dolores liep naar de woonkamer, zijn broer kwam stapvoets achter hem aan. Daar kamde zijn haar naar achteren, bekeek zijn gezicht in de spiegel en ging toen in het midden van de kamer staan. ‘Doe maar,’ zei hij.
En toen vulde de kamer zich langzaam. Eerst waren er twee violen, toen een contrabas, een bandoneon en uiteindelijk een piano. Stap voor stap ging het. ‘Honderdvijfentwintig slagen per minuut,’ zei Dolores. Augusto knikte en ze keken elkaar vol spanning aan.
In de keuken ging de kookwekker, onder de dekens in zijn bed ook, maar ze hoorden het niet, want ze zetten hun hakken op de vloer, toen hun tenen en alles ging vanzelf.

11703 

Terwijl Dolores voor het raam naar de kinderen op het ijs keek moest hij aan zijn ouderlijk huis denken, dat prachtige huis midden in de oude stad.

  Hij bedacht zich dat alle kinderen die hij vanachter zijn vensterbank over het ijs zag schuifelen een ouderlijk huis hadden waar ze zo dadelijk naar binnen zouden gaan, waar het behaaglijk warm was en waar ze zich zouden ontdoen van hun dikke jassen en waar misschien iemand een kop warme chocolade voor ze zou maken.

  Dolores had zich de afgelopen dagen goed bevoorraad, zijn keukenkastjes puilden uit van het eten, zijn koelkast zat vol met dingen waar hij zo van hield, soms liep hij voor de lol naar de keuken om even naar zijn voorraad te kijken, soms streelde hij ongemerkt een blik soep.

  In het land waar hij vandaan kwam was geen ijs, of in ieder geval geen winter zoals in dit land.

  Er was tango, en vroeger was hij de beste tangodanser van zijn dorp geweest.

  Voor zijn kachel bekeek hij de foto’s van vroeger. Hij zag zichzelf dansen met een meisje waarvan hij met geen mogelijkheid meer kon bedenken wat haar naam was, hij wreef met zijn knokige handen over het fotopapier en wist opeens heel zeker dat de tango zijn oude lichaam verlaten had.

  De dagen dat het begon te vriezen was hij bang geweest, hij tuurde elke ochtend naar de keitjes op de straat die steeds gladder werden, hij dacht zelfs een moment aan de mogelijkheid dat hij deze winter niet zou overleven, dat hij letterlijk dood zou vriezen.

  Om even voor vieren ging de telefoon, maar hij nam niet op.

  Hij schoof de vitrage verder open en keek naar de grauwe lucht die bijna wolkeloos was, de kale bomen aan de kade. Hij vond de winter angstaanjagend maar durfde dat aan niemand te zeggen. Hij was een tangodanser; een echte man.

  Elke ochtend als hij zijn ogen opende rakelde hij dezelfde informatie op; de datum, het jaar en zijn leeftijd, soms het jaar waarin hij naar dit land was vertrokken. Dat jaartal leek steeds verder weg en het klonk uit zijn mond bijna als een schreeuw om hulp, maar ook daar wilde hij niet aan toegeven, hij, de beste tangodanser van het dorp.

  Vroeger kwamen er nog wel eens mensen over de vloer, hij zette dan thee en smeerde soms een boterham, maar eigenlijk was de enige, steeds terugkerende bezoeker, de man die de meterstanden op kwam nemen, en die wilde tot zijn verdriet geen boterham en zelfs geen thee.

  De kinderen vielen her en der en soms stormde er een bezorgde ouder van de kant het ijs op om tranen te drogen. Hij had geen idee hoe het moest voelen; het koude ijs tegen je kindergezicht.

  Overal zag hij stoeltjes, felgekleurde mutsen en rookwolkjes uit monden. Hij vroeg zich af of dat wat hij zag plezier was, of plezier er zo uitzag.

  Hij schuifelende naar de keuken en maakte een kop soep, hij keek weer tevreden naar de inhoud van zijn kastjes, als het moest zou hij weken voort kunnen, een winterslaap zou helemaal niet zo’n gek idee zijn, hij zou zich opsluiten in zijn warme huis, hij zou in zijn bed gaan liggen met een boek, hij zou de dagen voorbij laten gaan en dromen over de dingen die hij zich nog wist te herinneren.

  Zijn ouderlijk huis was een krot, dat durfde hij nu wel tegen zichzelf te zeggen. De felle kleuren waarin het geschilderd was waren alleen nog maar een herinnering, elk bewijs leek te ontbreken in het zwartwit album, hij huilde zachtjes toen hij zijn moeder over de wastobbe gebogen zag staan.

  Het begon langzaam donker te worden, hij tuurde naar buiten en zag na enige tijd zijn spiegelbeeld in zijn venster. ‘Ik ben een tangodanser,’ zei hij tegen zijn spiegelbeeld.

 

Even na vijven trok hij zijn winterjas aan, zette zijn hoedje op zijn hoofd en bekeek zichzelf in de spiegel; zijn witte haren leken om zijn hoofd te vlammen, zijn tanden waren met de jaren bruin geworden, zijn handen waren door reuma van vorm veranderd. Hij ging met zijn vingers door zijn baard, die nog even vol en wollig was als veertig jaar geleden.

  Met flinke passen betrad hij de woonkamer en sleepte een van zijn stoelen naar de gang. In de gang verloor hij de moed opeens en zakte neer op zijn stoel. Hij hoorde de kleine kreetjes van buiten komen. ‘Zo klinkt plezier, Dolores,’ zei hij tegen zichzelf en hield zijn oude hoofd in zijn handen, hij vroeg zich opeens af of men het zou opmerken, of het aan zijn manier van lopen nog was te zien.

  De laatste jaren vergat hij steeds meer, en eigenlijk werd dat alleen maar erger, tot de dag dat hij verdwaald raakte in het centrum. Hij stond op een plein maar wist niet meer welk, hij liep straten in die hem vreemd voorkwamen en belandde even later in een bibliotheek waar hij zijn broer belde en hem om advies vroeg. ‘Je moet niet zover meer van huis gaan Dolores, blijf in de buurt, dat doe ik ook,’  had hij gezegd.

  Hij had toen besloten te oud te zijn om te verdwalen, te oud om bang te zijn.

  Toen de telefoon weer ging nam hij hem op.

  ‘Koud hè,’ zei zijn broer.

  ‘Heel koud,’ zei Dolores.

  ‘Wees voorzichtig, het is glad.’

  Hij tuurde naar het ijs dat nu verlaten leek te zijn, hij keek verwonderd naar de reflectie van de telefoondraad die eruit zag als een lange, kringelende rookpluim, maar dan de verkeerde kant op.

  ‘Ik moet weg,’ zei hij en hing op.

  Even later stak hij de straat over, de stoel achter zich aan slepend, zijn handen zo nu en dan in elkaar wrijvend van de kou.

 

Om even voor half zes betrad hij het ijs en duwde zijn eetkamerstoel voor zich uit, er was bijna niemand om hem heen, hij voelde de kou door zijn schoenzolen omhoog kruipen, het ijs leek hel verlicht. Hij was een tangodanser.