Navigatie overslaan

Monthly Archives: juni 2010


Je was jarig die nacht. Het ijzelde en ik wilde je een kleine hijskraan laten zien op het Prinseneiland waar je nog nooit was geweest. Ik had me voor de gelegenheid zo zwaar geparfumeerd dat je me –al had je het gewild– nooit kwijt zou hebben kunnen raken in de kleine straten en stegen. Dat zwaar parfumeren doe ik alleen als ik heel erg bang of onzeker ben en dat wist je; ook mijn neurotisch gedrag tijdens het afkammen van het gebied, merkte je op. Je wist zelfs te zien aan de manier waarop ik mijn hand voor de helft van mijn gezicht hield, ja ook aan het fronsen van mijn voorhoofd, hoe ik me voelde. Het voelde alsof ik eindelijk betrapt was of dat we in een Woody Allen film waren beland.
  ‘Hij is ongeveer drie meter hoog,’ zei ik nerveus terwijl ik met mijn hand de hoogte van het hijskraantje aangaf. Die hand kwam ongeveer tot mijn nek.
  Het was nacht geworden en we spraken wanhopig mensen aan waarvan we het idee hadden dat ze hem ook kenden. Onder hen een man met een baard die elke kraan en zijn eigenaar op het Prinseneiland bij naam wist en ons zijn telefoonnummer achterliet. We namen ons voor dat deze man een goede vriend zou worden, dat we op een avond rond zijn allesbrander soep zouden eten en dat hij over alle hijskranen op het eiland zou vertellen.
  We hebben hem die avond niet gevonden en de man nooit gebeld.
  Later zaten we in een café en zei jij dat je nooit samen met mij zou kunnen zijn. Ik zei daar meteen op dat ik ook nooit met samen met jou zou kunnen zijn. Ik herinner me goed dat ik een verlammend verdriet voelde toen ik dat gezegd had, zo’n verdriet wat je voelt als je weet dat je iets heel belangrijks of fijns ontnomen gaat worden. Verdriet waartegen je je moeilijk kan verzetten. Ik dacht aan de dag voor oud en nieuw waarop je vertelde dat je in je eentje aan de Amstel zou gaan zitten rond middernacht en ik zei dat ik thuis zou blijven. ‘Er bestaat niets treurigers dan oudjaar en vuurwerk,’ zei ik tegen je over de telefoon.
  Op een kruising verbood je me je achterna te komen, je riep het me na. Je herhaalde de woorden heel nadrukkelijk: ‘Volg… me… niet!’
  Ik volgde je natuurlijk niet, maar opgeven was geen optie, dat is gebleken, want in een hotel dronken we elke dag koffie of chocolademelk. Omdat het koud was en het hotel afzichtelijk; omdat je voor tien euro meer kreeg dan waar dan ook.
  Ik zat dikwijls op mijn knieën met mijn hoofd in je schoot. Ik herinner me dat je kleren altijd roken alsof je ze net gestolen had. Nergens voelde ik me ooit veiliger dan als ik op die momenten mijn ogen even sloot.
  We besloten dat we niet in de liefde geloofden, ook hadden we eigenlijk geen vrienden en waren we het er over eens dat elk menselijk contact uiteindelijk zorgde voor ellende en verdriet.
  We waren even rijk en bleken even arm, maar dat maakte niets uit. Deze wereld heeft net zoveel mazen als je opmerkt en laat ik zeggen dat het opmerken van die mazen een overeenkomstige eigenschap is.
  Voor sommige mensen heeft het woord overleven een nare lading, voor mij klinkt het net als het woord thuis.
  Op een dag waren we acht uur aan de telefoon en hadden we er niets van gemerkt. Iets later overstroomde jouw huis omdat je al een week in het mijne was. Je droeg mijn truien en soms kreeg ik ze niet terug. We verplaatsten onze meubels en ik kreeg jouw kleed. Voor jou kocht ik een snoepkomkommerboom die enorm veel water nodig bleek te hebben. We besloten in de liefde te geloven.
  Aan de inhoud van de krat op je fiets kan zien wat we de voorgaande dagen hebben gedaan – echt, ik overdrijf nu niet, je fietskrat is een bewijs van alles wat we doen, zo ligt er nu aarde op de bodem van de planten die we ‘s nachts hebben gestolen. Gisteren zaten er resten filet Americain in. Ik probeer dat kratje een beetje schoon te houden, weet je dat?
  Vorige week gingen we met de pont naar de Tasmanstraat. We sleepten met een bureau dat je had gekocht in Amsterdam-Noord. Net als de hijskraan die we nooit hebben gevonden is die pont klein en ouderwets, er zijn stoeltjes en er is maar weinig ruimte. Bijna niemand neemt die pont. We namen ons voor vaker met die pont te gaan, heen en weer, zonder echte reden en zonder aan wal te gaan.
  Een paar dagen geleden droomde ik dat we weer opzoek waren naar de hijskraan. We bevonden ons op een totaal andere plaats in de stad, aan het Entrepotdok, en we vonden hem. Jij vond hem net zo mooi als ik.