Navigatie overslaan

Category Archives: Adres onbekend

Aan iedereen waarvan ik geen adres meer heb, of nooit heb gehad.

Steven Mellors
App. 257
100 Oxford Street
Leicester
LE1 5XQ

Geachte heer Mellors,

Allereerst willen wij u hartelijk welkom heten als nieuwe bewoner van appartement 257 in het De Montfort house.
Al sinds 1976 werkt Glaxo Real Estate aan een scala van woonmogelijkheden voor de single-man. Het De Montfort house is hier het beste bewijs van: comfortabel wonen op een A-locatie tegen een zeer aantrekkelijke prijs.
Ons team van service medewerkers heeft uw appartement voorzien van een schitterend welkomstgeschenk dat uw intrek in het De Montfort house tot een waar festijn zal maken!
Mocht u nog vragen hebben kunt u contact opnemen middels het onderstaande telefoonnummer.
Wij van Glaxo Real Estate zeggen: Meneer Mellors, welkom in de wereld.

Met vriendelijke groet,

Glaxo Real Estate

Tel: 0116 239 0601

(Wilt u uw persoonsgegevens bij de hand houden? Wij werken met een sprekende computer.)


Voor Tirade schreef ik een maand lang brieven. Zo begon het met een brief aan een postbode, daarna aan Ton van Riemsdijk die vele honderden brieven aan Gerard Reve schreef maar nooit antwoord kreeg. Aan een fietsenmaker, een brief op de verjaardag van Jan Aelberts, een korte briefwisseling tussen Rosa en Levi, aan de oprichtster van briefopbestelling, Ans van de Van Baerlestraat, aan Z, een kaart aan X, een tweede brief aan Jan Aelberts, een aan de toiletjuffrouw in de Hema, een drankzuchtige man in de straat, een tweede brief aan de zakenvrouw van het jaar 2008, een aan Bernard Madoff, aan de mysterieuze ‘L’, een gerechtsdeurwaarder, bloemenman, de abonnees van de Dieren-weekkrant, aan Dolores, Herman Brusselmans, aan een man die tegen zijn pan schreeuwt, Tiny Haeck, de vrouw van Louis Nanet, aan de mislukte dichter, de familie Heijenberg, de sigaret, Johannes en uiteindelijk aan X.

Tirade430

In het laatste nummer van Tirade (nummer 430) is de voorpublicatie van een brief te lezen uit mijn debuutroman Levi Andreas. Dit nummer van Tirade staat in het teken van de brief. Ook hou ik vanaf maandag 19 oktober tot donderdag 19 november een ‘brief-blog’ bij op de website van Tirade. Elke dag een brief, speciaal voor u natuurlijk.

‘Lieve ouders, “Dear Parents”, Niet schrikken, jullie zoon Marcus leeft nog,’ schrijft Kester Freriks. In dit nummer veel brieven en stukken over correspondentie. David Pefko: ‘Lief 22-jarig meisje, Ik ga je niet vertellen waar ik ben, want anders sta je morgenvroeg op mijn stoep of trek je de rits van mijn tent open, of kom je het casino binnenlopen terwijl ik aan de roulettetafel zit te verliezen, of erger, je loopt de kerk binnen waar ik trouw met een meisje dat ik net drie dagen ken.’ Jan Aelberts: ‘A, Ik weet dat het geen zin heeft je te schrijven. Als je een tafel hebt, zal deze brief die hooguit waterpas plaatsen’ en Herman Pieter de Boer: ‘Geachte Bestuursleden, Ik richt mij tot u met een wellicht ongebruikelijk verzoek, ik ben enigszins beschroomd maar toch ook vastbesloten om me te uiten.’ Verder een essay van Jan Fontijn over de epistolaire liefde tussen Stendhal en zijn zuster Pauline. Op 19 september 1809 schreef Stendhal haar: ‘Zelfs wanneer ik zou trouwen, zou ik je altijd meer beminnen dan mijn vrouw.’ Ulli Jessurun d’Oliveira haalt herinneringen op aan de begintijd van Tirade. Hij kwam in de redactie dankzij Gerard Reve, die hem in 1959 uitnodigde een stuk te schrijven: ‘Knappe maar ook Aardige jongen, We hadden het er gisteren juist over, hoe voortreffelijk het zou zijn als je Lucebert eens interviewde.’ Ester Naomi Perquin schreef vijf briefjes om aan te treffen of achter te laten op een nachtkastje, een tegel, een bank, een lichaam en in een fles. Volgens Bart Slijper bestaan de mooiste literaire brieven uit maar een paar regels en Willem Wittkampf toont zich in zijn brieven een uitstekende en opgewekte huisbewaarder. Hanny Michaelis leert ons dat brieven over klemmende straatdeuren, lekkende kramen, stinkende badkamers en zwammenkweken in wc’s fascinerend zijn om te lezen. Poëzie van Kreek Daey Ouwens en Anne Vegter en een verhaal van Franske de postbode, opgetekend door Pepijn Lievens.

Verhalen van Thijs de Boer en Michel Ramaker en poëzie van Paul Bogaert, Robert Anker, Kira Wuck en René Huigen.

TIRADE.NU

klik op de link voor de blog

DSC00936‘De derde dag in Nijmegen. Zover is het dus gekomen,’ zegt Jan Aelberts vanmorgen.
We hebben gegeten, gedronken, eindeloos veel pistache noten gebroken, gelachen om Markim, opgemerkt dat de Duitsers enorme hoeveelheden fruit naar binnen werken, gezien dat Nijmegen na een uur of tien in de avond veranderd in een stilte gebied waar weinig meer te beleven valt dan die stilte. De studenten waren vertrokken. We hebben naar de daken gekeken en de zendmasten van de mobiele telefoonaanbieders, zagen meer oude mensen dan ooit tevoren, vaak met kratten Warsteiner bier. Verder zijn we wat gaan drinken in een groot café waar we besloten weg te lopen zonder te betalen (wat overigens zeer gemakkelijk gaat in Nijmegen), bezochten een bioscoop waar niemand naar de kaartjes vroeg en liepen langs verlaten cafés, zoals dat van Louis.
‘s Avonds klommen we in de bedstee van het Extrapool en schreven in bed.
Maartje Wortel had haar bedlamp uit Amsterdam meegenomen om zich een beetje thuis te voelen. Blauw met een witte olifant en een hondje.
Het fijne van een stad als Nijmegen is dat ik niemand tegenkom die ik ken, ik weet ook vrij zeker dat dat de komende dagen niet zal gebeuren. Fijn is dat.
Wel is uit onderzoek gebleken dat in kleinere gemeenschappen en steden vaker depressies voorkomen, ook drugsgebruik en alcoholisme komen hier in hogere mate voor dan in grotere steden. Maar eenzaamheid en verveling staan misschien wel bovenaan het lijstje.

Hier
Station Nijmegen was minder klein en aandoenlijk dan in mijn fantasie. Ook was ik verbaasd over de drukte, maar die was goed te verklaren; de stad werd bevolkt door honderden studenten die zichzelf gingen pijnigen tijdens een introductieweek.
De kennismaking tussen de Nederlanders, Belgen en Duitsers verliep vlekkeloos. Er ontstond geen ruzie, wel werden er grapjes gemaakt over het teruggeven van fietsen, maar slechts kort. Er werd over Mein Kampf gesproken, maar dan alleen omdat iemand zei dat dit boek binnenkort weer te koop zou zijn bij de betere boekhandel. Dat deed me echt deugd.
‘s Middags zaten we in de tuin en werd het al snel duidelijk dat ik een nieuwe held ontdekt had: Markim, een van de organisatoren van project Hier. Een bijzonder enthousiaste man met een roze zonnebril, korte broeken en Birkenstocks (iets wat Maartje Wortel heel sexy blijkt te vinden) en een ingenieus apparaatje om zijn sigaretten mee te rollen. Ik zou het vanaf nu alleen nog maar over Markim kunnen schrijven, maar dat kan altijd nog.
We aten ijs en spraken over het fenomeen poetry slam waar ik tot op heden weinig van begrijp, de drie Duitsers waren echte slammers vertelden ze.
Eigenlijk hadden we moeten gaan schrijven, maar eerst moest er gedronken worden. Uiteindelijk, aan het einde van de avond liepen we langs een totaal verlaten café dat “de verjaardag” heette en besloten we te gaan darten, geschreven was er nog altijd niet.
Louis, de eigenaar van het café vertelde hoe hij net na de invoering van het rookverbod zijn café had gekocht. Het was weliswaar stil de laatste maanden, maar Louis was hoopvol, hij wist dat alles goed zou komen. Tijdens de avondvierdaagse stond zijn café bomvol en viel precies om twaalf uur de muziek uit. Zijn versterker was doorgebrand. Louis vertelde, met een sigaret tussen zijn vingers, een glas bier in zijn hand: ‘Maar toen gebeurde het… iemand kwam naar me toe en zei: “Louis, ik ga mijn versterker thuis halen en dan gaat het feest gewoon door!” en zo geschiedde jongens, zo zie je wie je echte vrienden zijn, dat alles weer goed komt.’
Eerst won Dennis Gaens, toen Jan Aelberts en uiteindelijk won ik niet.
Later in de nacht vertelde Louis dat hij veertien jaar met een vrouw samenleefde en nu al weer tien jaar met een man. ‘Dit is min of meer een homo café,’ fluisterde hij, ‘ik hoop dat jullie dat wel weten.’
Dat wisten we niet, maar zo gaan die dingen dus: voor je het weet stop je met schrijven en ga je darten in een homocafé.

Hier
Tussen 20 en 25 augustus zal ik hier verslag doen van het project Hier van literair productiehuis Wintertuin.
Ik verblijf die dagen in Nijmegen, vrij uniek, aangezien ik al jaren alle Nederlandse steden behalve Amsterdam zo goed mogelijk probeer te vermijden. Nu zal dat dus gaan veranderen. Ook zal ik voor het eerst van mijn leven in een drukkerij slapen.
Tijdens deze periode zullen drie Nederlandse schrijvers (Jan Aelberts, Maartje Wortel en ikzelf) samenwerken met drie Duitse schrijvers ( Matthias Reuter, Jonas Jahn en Martin Hyun ) en werken aan ‘stadsverhalen’ die later dit jaar in boekvorm zullen verschijnen.
Een tour zal volgen en wellicht zal ik in nog veel meer drukkerijen slapen.
Meer informatie is te vinden op de website van ‘de’ Wintertuin

sterk

Ongeveer vijf jaar geleden zag ik je voor het eerst. Je stond in avondverkoop Sterk in de de Clercqstraat. Je had moeite een keuze te maken tussen twee soorten kaas: cheddar en magor, ik heb geen idee welke van de twee het is geworden, maar dat doet er nu ook niet meer zoveel toe, want je bent nu dood.
Ik maakte in die tijd (ik was toen twintig) vele fietstochten door de stad. Ik vertrok meestal `s avonds, omdat ik Amsterdam dan het fijnste vond. Het leek alsof de stad in de avond spannender werd, ik fietste vooral door het centrum waar ik toen woonde, over de grachten. Bij die avondwinkel eindigde vrijwel elke tocht.
Overdag fietste ik ook, maar heel anders dan `s nachts. Kon ik `s nachts met de fiets aan mijn hand ongestoord naar gebouwen kijken, over mijn stuur geleund naar de drukte rond het centraal station, naar de zwervers op de Haarlemmerdijk; overdag reed ik er allemaal met grote vaart langs.
Ik weet nog dat ik vooral enorm jaloers op je was, want jij deed wat ik wilde doen; alles beschrijven wat je om je heen ziet, haarfijn, zonder jezelf of iemand anders te sparen. Jij kon de stad beschrijven als geen ander, in enkele zinnen schetste je een beeld of situatie die zo treffend was dat ik er van schrok, en dacht: ‘Verdomme, doet ie het weer.’
Als je op mensen gaat letten die je niet tegen wil komen kom je ze meestal steeds vaker tegen, dat heb ik gemerkt. En ik kwam jou vaker tegen dan goed voor me was. Ik was toen nog handelaar in vodden en lappen, ik wilde doorbreken in de wereld van vodden en lappen, maar dat bleek een moeilijke opgave, daarna wilde ik trouwens gewoon doorbreken, of dat nou in de wereld van de vodden en lappen was, of in wat dan ook; doorbreken.
Jij was de belichaming van dat doorbreken, je zag eruit als een rockster, met je zonnebril in je haar en je modieuze jasjes en broeken. Je had werk kunnen maken van wat je om je heen zag, eigenlijk hield je werk voornamelijk in heel goed om je heen te kijken. Ik was jaloers.
Een keer zat ik naast je in café Luxembourg op het Spui, je keek een beetje verstard voor je uit, je voelde je niet erg op je gemak, je at twee kroketten op brood. Ik vroeg me toen af hoe het moest zijn om jou te zijn. Naast mij zat een echtpaar, ze zaten naar je te kijken. De man zei tegen zijn vrouw: ‘Praat niet te hard, anders staan we morgen in Het Parool.’
Volgens mij was je toen net bezig Simon Carmiggelt te overstijgen.
Je was iemand die gewone dingen bewust niet voorbij liet gaan, die schijnbaar onbelangrijke dingen opeens belangrijk maakte. En wat was ik vreselijk jaloers! (Maar dat zei ik net al)
De laatste keer dat ik je zag was in een café in de Bosboom Toussainstraat. Je kwam binnen toen ik net vertrok, je zag er goed uit, als een oude rockster. Ik overwoog je aan te spreken, maar had geen idee wat ik moest zeggen. De barman zei: ‘Jeetje ik dacht dat je dood was!’ je moest hard lachen en zei: ‘Nee, ik ben er nog!’ en wees naar jezelf.
Nu ben je dus dood, en iemand zoals jij zal er vast nooit meer komen, maar ik weet heel zeker, dat als je daar zou kunnen smsen, jij de aangewezen persoon zou zijn om ons in één bericht precies te vertellen hoe het daar is.

David Pefko

dscn2361

Op de hoek van de straat stond opeens die koffer. Ik heb ongeveer een kwartier in een portiek staan wachten of de eigenaar op zou komen dagen, maar dat gebeurde niet.

  Toen ik er mee wegliep voelde ik al dat hij leeg was, wel had ik de vele gekleurde stickers gezien, iets wat hem meteen vreselijk interessant maakte; hoe meer stickers, hoe meer reizen de koffer heeft gemaakt.

  Ik kan nu gaan beweren dat ik een speciale band heb met koffers, maar dat is in het geheel niet zo. Het ging erom hoe hij daar stond, bij die boom. Achtergelaten.

  Thuis bleek mijn jas en broek besmeurd te zijn met bruine vegen van de koffer, hij bleek doorweekt te zijn, opeens wist ik zeker dat hij er al dagen moest staan, dat ik gewoon dom was geweest en een vod van straat had gehaald.

  Toen ben ik maar gaan slapen, de koffer bleef in de gang.

dscn23562

 ’s Nachts werd ik wakker van het idee dat de koffer van een oud SS’er moest zijn geweest, er stonden namelijk voor zover ik had gezien voornamelijk oude stickers van hotels in Basel, München en Neurenberg op, dus stond ik op en hield hem in het licht, bekeek elke centimeter op zichzelf.

 Als je dingen van heel dichtbij bekijkt zie je vaak minder dan van veraf, je blik vertroebeld door het focussen; je word er doodmoe van. Ik zag sporen van slijtage, ik peuterde aan iets dat een opgedroogde druppel lijm moest zijn, ik rook zelfs aan de koffer.

  Omdat ik niet meer kon slapen begon ik alle plaatsen te noteren waar stickers van voorhanden waren, de mooiste sticker was die van Baur au Lac in Zürich waar een klein zeilbootje werd afgebeeld, de meest angstaanjagende was die van Hotel Schweizerhof in Basel waarop twee draken een schild vasthielden.

  Ik besloot die nacht onderzoek te doen naar de stickers op de koffer, ik kwam een heel klein exemplaar tegen van het beruchte Chelsea hotel in New York, de adresgegevens stonden erbij, het kamernummer was 167 of 267 of 281; het was onduidelijk.

  De angst dat de koffer eigendom van een oud SS’er zou zijn nam dus geleidelijk af, ik vond stickers van het Le Grand Hotel in Parijs, tegenwoordig onderdeel van de InterContinental groep en een zeer prestigieus hotel, een exemplaar van het Stephanie Hotel in Brussel en het Metropole in diezelfde stad.

  De eigenaar van deze koffer moest dood zijn, dat leek me vrij zeker, veel navraag zou ik niet kunnen gaan doen, het enige wat ik wist was dat hij of zij deze trouwe, zadelleren koffer overal mee naartoe had gesleept, praktisch rond de hele wereld.

  Opvallend was de overvloed aan adressen in de zuid-zwitserse stad Lugano en Zürich, misschien was deze persoon bankier geweest? Een witwasser wellicht?

dscn2362

  Zowel het opzoeken van al die soms al verdwenen hotels, de aanblik van de fleurige tekeningetjes van de gebouwen, stemde me triest, ergens vond ik het jammer dat ik deze persoon niet had kunnen achterhalen, ik heb eindeloos gezocht naar personalia maar er was geen spoor te vinden, ik was in staat de nog dienstdoende hotels te bellen en was al snel absurde vragen aan het bedenken.

  Aan het einde van de nacht draaide ik het nummer van The Chelsea hotel in New York, ik heb ergens gelezen dat ze hun gastenregisters nooit wegdeden dus ik begon mijn al gevreesde onsamenhangende verhaal. ‘Does this suitcase contain any goods?’ vroegen ze, en ik zei dat dat niet het geval was.

  Kamer 167 kon het niet geweest zijn want die was al tientallen jaren verhuurd aan dezelfde persoon. 267 en 281 waren ‘onmogelijke kamers’ volgens de receptioniste, die kamers zouden volgens haar pas jaren geleden in gebruik zijn genomen. Ze vroeg me een beschrijving van de sticker en ik gaf die met zoveel overgave en detail dat ze begon te zuchten en ik de moed verloor. ‘I give up,’ zei ik zachtjes.

  Ze wenste me sterkte en ik dankte haar vriendelijk.

  Mocht u lezer, deze koffer herkennen van een reis in uw jeugd, of hem ooit in uw leven op een stationsperron hebben zien staan, laat het me weten, want ik weet nu steeds minder.