Navigatie overslaan

Category Archives: Monos

Monologen, of dialogen, maar meestal monologen


‘Je viel weg.’
‘Ja sorry, de lijn is niet zo goed, wat vroeg je?’
‘Hoe het met Lambis* gaat.’
‘Nou hij heeft eergisteren zijn Jeep in de prak gereden en rijdt nu in die grote SS auto van zijn moeder.’
‘Zijn lieve moeder!’
‘Wat een nare vrouw is dat. Wacht even, ik haal mijn koffie uit de tuin. Blijf je even hangen?’
‘Ja ik wacht.’
(Stilte, gerommel, een piepende deur, gepraat tegen de hond, heel in de verte krekels – die ook denkbeeldig kunnen zijn)
‘Waar hadden we het over?’
‘Over Lambis en zijn moeder.’
‘Ah, ja, Lambis, die idioot. Hij bracht me een paar dagen geleden weer zakken vol eten…’
‘Waar we toen zo ziek van zijn geworden?’
‘Ja, die klootzak. Ik zei: “Lambis, ik denk dat ik het niet aanneem.” Weet je wat hij zei?’
‘Nou?’
‘“Have it your way man!” En dan te denken dat hij ons vorige winter eten bracht dat ver over datum was. Hij wist dat heel goed hoor, daarom kregen we dat eten, als het nog goed was at hij het zelf.’
‘Dan gaf hij heel trots zo’n pak spaghetti, met een grijns…’
‘Goed tot 2003!’
‘I didn’t know, I really didn’t know!’
(gelach)
‘2003! Dat is toch niet te geloven. Hoe slecht kunnen mensen zijn…’
‘Wat een klootzak.’
(stilte, getik op de tafel)
‘We hebben het bijna altijd over Lambis Fasoulaki, weet je dat?’
‘Ja maar hij is de buurman en ik zie hem elke dag, dat is het probleem. Iets anders: je boeken zijn in orde en je platen ook, ik heb ze allemaal afgedekt. Er staan ook ik weet niet hoeveel schoenen, die heb ik ook afgedekt.’
‘Fijn.’
‘En ik heb een hele mooie kast gevonden, in zo’n blabla stijl… hoe heet dat, met van die krullen?’
‘Ik weet niet hoe dat heet, maar dat is toch niet mooi…’
‘Nou dat vindt men toch mooi? Hij is heel oud denk ik. Antiek.’
‘Zal wel niet echt zijn anders zetten ze hem niet op straat. Hoe heb je die kast thuis gekregen dan?’
‘Met Lambis.’
(stilte, zuchten over en weer)
‘Ik kots op zulke mensen.’
‘Tegenwoordig kots ik op iedereen, maar hij hielp me wel dat kastje te sjouwen. Daarna dronk hij alle wijn die in huis was op en viel in slaap op de bank.’
‘Slechte mensen, onderschat ze niet.’
‘Denk je dat ik gek ben ofzo?’
‘Nee maar voor je het weet overkomt je gewoon iets, dat is het probleem met slechte mensen, je ziet het veel te laat.’
‘Ja…’
‘Als de wijn op is bijvoorbeeld.’
‘Ja, bijvoorbeeld… Maar ik pak ze altijd terug, slechte mensen.’
‘Ja dat zit in de familie.’
‘Precies, onderschat ons niet.’

*Ik weet niet zeker of Fasoulaki zijn werkelijke achternaam is, maar het was wel de naam die hij mij in de winter van 2007 opgaf toen hij wat aanmaakhout kwam lenen. Fasoulaki betekent in het Grieks ‘boon’ en dat vond ik wel mooi. Hij was ergens in de dertig, ongeveer zo groot als een kind en een zware alcoholist en harddrugsgebruiker. Hij wilde altijd in het Engels met me praten omdat hij op die manier beter zou worden in die taal en ergens een nieuw leven kon opbouwen. Dat hij het Engels niet onder de knie kreeg werd al snel duidelijk en daarnaast had Lambis nog nooit een dag in zijn leven gewerkt, hij werd onderhouden door zijn moeder, een zeer omstreden vastgoedhandelaar die al haar land had betaald met de gouden lires die haar familie had verdiend tijdens de tweede wereldoorlog. De hele familie houdt zich traditioneel schuil tijdens ‘Ochi-dag’ Als hij bij mij over de vloer kwam draaide ik altijd de Mauthausen cantata van Mikis Theodorakis voor hem, ik geloof dat hij het nooit begrepen heeft. Al een jaar lang krijg ik, als hij heel eenzaam, dronken of stoned is (of allemaal), een sms van hem. De inhoud is altijd dezelfde: ‘Dave, I’m comming to Amsterdam next week, do you have a place for me to sleep? I only need a corner. Your good friend Lambis.’

als de olijfbomen luisterenSoms, als ik weemoedig word naar het eiland, bel ik ernaartoe.
‘Hoe gaat het met het zaaien?’ vraag ik.
‘Goed, ik heb heel veel vlamtomatenplanten gekocht,’ zei hij.
‘Vlamtomaten?’
‘Ja, met gele en groene strepen, weet je dat nog?’
Als ik in de vroege morgen over het veld keek, waren die tomaten de meest opvallende. Het leek alsof ze in de fik stonden. Ze waren prachtig.
‘En dit jaar hebben we heel erg veel courgette en melizanes. Hoe heet dat ook al weer in het Nederlands?’
‘Auberignes,’ zei ik.
‘Aubergines. En er zijn al appels en de druiven, maar die zijn nog klein, maar straks is alles groot. Ik verheug me op de koningsvijgen.’ Op de achtergrond hoorde ik de krekels.
‘En qua mest?’
‘Qua mest…tja, heel moeilijk dit jaar. Ik ben vijftien keer heen en weer naar de geitenberg gereden, maar er is gewoon niet zoveel dit jaar. Er zijn ook veel minder geiten dan vorig jaar.’
Als ik het eiland heel erg mis dan vraag ik onbenullige dingen die dan heel serieus opgevat worden.
‘En de restaurants, zijn die al open?’
‘Iedereen is open, ook Jimbo.’
‘Jim!’ schreeuwde ik. Jim was naam van een toeristen winkel aan de voet van de berg. De eigenaar heette Dimitris, dus in het Engels ‘Jim’ had hij besloten. Hij bleek verre familie te zijn, net zoals vrijwel iedereen op het eiland. Ik werd altijd vrolijk van Jim.
‘Die lieverd!’ riep hij. We moesten lachen, want Jim had een heel gek stemmetje.
Ik vroeg hem naar de koffie. Of hij nog goede koffiebonen heeft kunnen vinden.
‘Nee, ze hebben alleen drie jaar oude Lavazza, maar daar is al lucht bij gekomen. Dus ik moet afwachten wat ze brengen volgende maand. Ik hou me nu bezig met de olijfbomen. Ik zei tegen ze: “als jullie minder dan tweehonderd liter maken, dan zaag ik jullie allemaal om!” en ik denk dat ze luisteren dit jaar.’
‘Ik weet zeker dat ze luisteren,’ zei ik.

Zie ook mijn allereerste post op deze blog</p

obama4

Chickenwings

‘Kan die vrouw niet een beetje opschieten? Wie is dat eigenlijk?’

‘Weet ik veel, waarom duurt dit zo lang?’

(stilte)

‘Waarom zoomen ze steeds in op die kale man achter hem, wie is die kale man?’

‘Beveiliging denk ik.’

‘Het is er echt vreselijk koud, ik heb nog nooit zoveel mutsen gezien.’

‘En rookwolkjes uit monden.’

(stilte en gezucht)

‘Ik dacht dat die al dood was…’

‘Moeten we daar ook nog naar gaan luisteren?’

(stilte en muziek)

‘Hij bedankt hem, het is niet te geloven!’

‘Ja, wat moet hij anders, hij kan toch niet anders?’

‘Dat weet ik wel, maar uit zijn mond klinkt het zo raar. Weer die kale man, wat heeft die kale man er in godsnaam mee te maken?’

(stilte)

‘Over in godsnaam gesproken..’

‘Jezus.’

‘Altijd weer.’

(stilte)

‘Ik vraag me echt af wanneer het gaat gebeuren. Jij hebt er toch verstand van?’

‘Ik zie niets vreemds, alleen die kale man.’

‘Nee dat is beveiliging, zie je die man daar?’

‘Waar?’

‘Links, achter die vrouw met die enorme hoed.’

‘Die ziet er verdacht uit ja.’

(stilte)

‘Wat een slechte vertaling, er klopt echt niets van.’

‘Kan hij niet opschieten, ik heb honger.’

(stilte)

‘Het lijkt wel of hij werkelijk de hele geschiedenis…’

‘Kijk, kijk!’

‘Wat?’

‘Weer die kale man!’

(stilte)

‘Ik word ook nog steeds niet geholpen in winkels.’

‘Dat komt omdat jij onbeschoft bent in winkels, niet omdat je zwart bent.’

(stilte)

‘Als ik het woord “god” nog een keer hoor..’

‘Is hier eigenlijk nog een Kentucky Fried Chicken in Amsterdam?’

‘Hoezo?’

‘Ik heb opeens zin in chickenwings.’

handen

Zo riep er laatst nog een wildvreemde tegen mij dat ik een zeer groot hoofd had, zo merkte vannacht iemand mijn kleine handen op.

  Ik keek naar de grond waar een rommelig tapijtje lag met een heel vreemd motief. Het moest al oud zijn, dat kon niet missen.

  ‘Kinderarbeid?’ vroeg ik.

  ‘Nee, maar wel handwerk denk ik. Toch?’

  Samen tuurden we naar het tapijtje, al zou de naam in dit geval ‘kleedje’ moeten zijn.                 

  ‘Heb je dan ook…?’ vroeg ze een beetje angstig.

  ‘Nee, dat weer niet,’ zei ik, ‘maak je geen zorgen, alles komt goed.’

 

 

 

picture-113

‘Ik ben niet meer in staat liefde te geven, al hou ik van de liefde.’

  ‘Ik hou ook van de liefde.’

  ‘Ja maar jij anders dan ik. Liefde zit voor mij in hele andere dingen, juist omdat ik liefde misschien niet goed snap voel ik haar.’

  ‘Bedoel je nu wat ik denk dat je bedoelt?’

  ‘Ik bedoel dat ik soms over de stad kijk en liefde voel voor de daken, en weet dat ik daar ergens, ver weg geboren ben, onder een van die daken.’

  ‘Je bent in het ziekenhuis geboren.’

  ‘De plek waar ik geboren ben is nu geen ziekenhuis meer, het is een stadsdeelkantoor met draaideuren. Een ziekenhuis heeft geen draaideuren.’

  ‘Ik denk dat ik wil slapen.’

  ‘Ik voel liefde als ik over een hoge brug fiets, ik voel haar als ik bijna omver word geblazen door een stevige wind, als mijn gezicht onder de motregen zit. Als het opeens donker is.’

  ‘Mag ik gaan slapen nu?’

  ‘Is dat van ons echte liefde?’

  ‘Ik wil slapen.’

  ‘Ga maar slapen.’

russische_boeken

‘Misschien is het maar het beste om vanaf nu alles wat ik zeg te zien als inhoud van een boek dat ik schrijf. Die boeken zijn er al, ze moeten alleen opgeschreven worden. In mijn hoofd liggen ze al in de schappen te wachten op hun aanbidders, eigenlijk kan ik ze al ruiken als ik langs de boekwinkels loop, ken je die geur van boeken?’

  ‘Ja die ken ik.’

  ‘Er zijn boeken die lekker ruiken en boeken die stinken, ik denk dat mijn boeken zullen stinken, ik hoop dat het aan het papier ligt.’

  ‘De geur van chloor?’

  ‘Nee zo’n zware lucht, zoals boeken van tegenwoordig ruiken, vroeger roken ze nergens naar, alleen als ze oud waren, maar van die lucht hou ik wel weer, dat is de geur van geluk.’

  ‘Misschien steken ze er straks de kachel mee aan.’

  ‘Doe niet zo raar.’