De nacht die vooraf ging aan mijn date met clown Benno, sliep ik bijzonder slecht.
Ik droomde over een circus in de jaren vijftig. Ik zag een slangenmens en een lilliputter, een aantal clowns die stiekem bier dronken achter de woonwagens. Ze hadden allemaal hese stemmen, net als Bob Dylan die de hele tijd ‘Desolation Row’ zong.
Ik kan niet anders zeggen dan dat Benno er in zijn nette kleren precies zo uit zag als ik had gedacht: Een spijkerbroek, wit overhemd met drukknoopjes en een leren colbertje, (ik had ‘jasje’ willen schrijven, maar in dit geval was het echt een ‘colbert’) witte sneakers met klittenband, gouden kettingen om zijn nek. ‘Ik ben helemaal het mannetje,’ zei hij en stak zijn handen nonchalant in zijn broekzakken. Ik zag de gouden ringen aan zijn vingers.
‘Je ziet er goed uit,’ zei ik.
‘Potent,’ zei hij.
We namen de tram naar het centrum en onderweg bestudeerde ik de ringen aan zijn handen; er zat er een tussen met een grote robijn. ‘De ring van sinterklaas,’ zei hij en trappelde van opwinding met zijn voeten. Ik had iets kunnen zeggen in de trend van: ‘Ja jongen, nu gaat het allemaal beginnen.’ Maar ik zei niets.
De clown zei: ‘Dat lijkt wel een enorme lul!’ toen hij het monument op de Dam zag.
Vroeger liep ik wel eens door de stad met een vriend of vriendin en had dan de behoefte om te verdwijnen. Ik dacht dan aan mogelijkheden om een steeg in te duiken en hard weg te rennen, mijn fiets op te zoeken en het centrum uit te racen. Naast Benno was dat anders; ik wilde het voor geen goud missen.
We dronken bier op een terras en ik zag hoe onrustig hij om zich heen keek, met zijn handen een ritme tikte op de tafel. ‘Waar is het eigenlijk?’ vroeg hij.
‘Niet ver hier vandaan,’ zei ik en wees zomaar een richting op.
‘Ow, oké,’ mompelde hij en nam een flinke slok bier.
‘Heb je een voorkeur?’ vroeg ik.
Hij boog zich over het tafeltje en fluisterde in mijn oor: ‘Dikke billen, grote tieten.’
Toen hij zijn vijfde biertje achter de kiezen had, werd hij ongeduldig. ‘Breng me erheen!’ riep hij.
Onderweg at hij drie grillburgers bij de Febo in de Stoofsteeg. ‘De lekkerste die ik ooit gegeten heb, echt waar,’ zei hij en dronk nog een blikje bier. ‘Niet te dronken worden, anders…’ begon ik.
‘Anders wát! Anders wát?’ brulde hij.
‘Anders krijg je straks ruzie.’
Hij moest lachen, trok nog een kalfsvleeskroket en zei: ‘Ik ben net zo potent als Mohammed, dat verzeker ik je.’
Toen we langs de ramen liepen keek hij steeds naar de grond.
‘Is er iets niet goed,’ vroeg ik nog, maar hij schudde zijn hoofd en sjokte door de kleine steegjes waar hij tegen elk blikje dat hij tegenkwam, trapte.
Ik was de parasiet, Benno mijn gastheer.
Bij een seksshop liep hij naar binnen en voelde aan lingerie. Een paar minuten keek hij naar een aantal attributen in een vitrine: onder andere een Amsterdammertje van zwart rubber vond hij heel interessant.
‘Benno, je moet wel een keuze maken,’ zei ik toen we voor een tiental ramen stonden. Hij liep steeds van het eerste naar het laatste raam en keek naar de grond.
‘Ik kan wel iemand in elkaar slaan weet je dat?’ zei hij leunend tegen een muur. ‘Ik wil nog een biertje.’
‘Waar zijn de jongens eigenlijk?’ vroeg hij aan de verkoper in de souvenir winkel waar hij bier kocht. ‘Jongens? Die zijn er wel hoor, kijk hier maar eens om de hoek.’
Jongens, dat kan natuurlijk ook, dacht ik.
Toen we een schimmig pand inliepen waar toeristen de weg versperden zei hij: ‘Jezus ik ben geil als een otter.’
Hoe het precies gekomen was weet ik niet meer, maar wat vast stond was dat de clown opeens niet goed werd. Eerst kotste hij tegen een auto, later zat hij ineen gedoken op de Oudezijds- achterburgwal, met zijn hoofd tussen zijn handen. Met zijn laatste kracht sleepte hij zich een seksshop in waar hij op de toonbank ging hangen. Hij vroeg een paar keer: ‘Waar zijn de jongens nou?’ aan de verkoper die niet op of om keek en de krant las.
‘Vroeger sloeg ik wel eens iemand in elkaar weet je dat?’
Ik knikte. Als ik naar zijn grote handen keek kon ik me daar alles bij voorstellen.
‘Ik was zo agressief man, niet te geloven! Ik heb wel eens iemand zo geslagen dat ie niet meer kon kijken…Ik sloeg en sloeg en kon niet meer ophouden. En niemand die het snapt, dat is het ergste van alles.’
De verkoper sloeg rustig zijn pagina’s om en schonk zichzelf een glas cola in terwijl Benno mijn shawl vastgreep en wilde bewegingen met zijn vuist maakte. ‘Zo sloeg ik dan, als een bokser, als een echte bokser.’
Wanneer is de klus geklaard? vroeg ik me af. Wanneer heeft de parasiet genoeg gegeten?
‘Mijn mama is dood en mijn papa ook,’ zei hij. ‘En mijn zusje, die heeft jaren in een tent gewoond, omdat ze niet kon ademen. Niemand die het snapt, helemaal niemand in deze kloterige wereld,’ zei hij terwijl de verkoper begon te zuchten. ‘En jij, snap jij het?’ vroeg de clown aan de verkoper en maakte boksbewegingen in de lucht.
‘Je bent gewoon verdrietig, dat is het,’ zei de man kalm.
Ik bleef in de hoek staan, tussen een kunstvagina en een massagestaaf terwijl Benno de winkel uitliep, met zijn gebalde vuisten zijn ogen bedekkend.
‘Verdomme!’ riep hij en in een glimp zag ik zijn tranen, die ik misschien niet gezien mocht hebben.
Toen verdween hij in een steeg.
De volgende dag deed ik een bijzondere ontdekking op het plein; wielsporen en een grote cirkel in het zand, alsof er een ufo geland was en weer opgestegen. Verder niets of niemand.